-
1 gegenteilig
gegenteilig♦voorbeelden: -
2 sens
sens1 [sãs]〈m.〉5 verstand6 zin ⇒ mening, gezichtspunt♦voorbeelden:reprendre ses sens • weer bij zinnen komen〈 figuurlijk〉 cela tombe sous le sens • dat spreekt vanzelf, dat ligt voor de hand, dat is duidelijksens figuré • figuurlijke, overdrachtelijke betekenissens propre • letterlijke betekenissens interdit • verboden in te rijdensens unique • eenrichtingsverkeersens dessus dessous • ondersteboven, op zijn kop 〈 ook figuurlijk〉sens devant derrière • achterstevorendans le sens des aiguilles d'une montre • met (de wijzers van) de klok meedans le bon sens • de goede kant op, uitdans le sens de la largeur • in de breedtedans tous les sens • kris krasen sens inverse • in tegengestelde richting4 avoir le sens des affaires • zakelijk inzicht, een zakelijke instelling hebbensens de la mesure • maatgevoelsens de la réalité • werkelijkheidszinil a le sens du rythme • hij heeft gevoel voor ritmegros, robuste bon sens • alledaags verstandça n'a pas de bon sens, ça n'a pas le sens commun • dat is grote onzinà mon sens • mijns inziens, naar mijn meningdans, en un sens • in zeker opzicht, in zekere zin7 plaisirs des sens • vermaak der zinnen, zingenot————————sens2 [sã]〈 werkwoord〉→ sentir1. m1) zin(tuig)2) betekenis3) richting, kant4) gevoel, zin5) verstand6) mening2. m pl -
3 reverse
adj. tegenslag, nederlaag; keerzijde, achterkant--------n. omslag; slag; val--------v. omkeren, omslaan; achteruit rijden; veranderen (van richting)reverse1[ rivvə:s]♦voorbeelden:III 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord; vaak the〉1 tegendeel ⇒ omgekeerde, tegengestelde♦voorbeelden:¶ in reverse • omgekeerd, in omgekeerde volgorde/richting————————reverse21 tegen(over)gesteld ⇒ omgekeerd, achteraan♦voorbeelden:in reverse order • in omgekeerde volgorde————————reverse3II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉 reverse oneself (about/over) • van mening veranderen (over/wat betreft) -
4 split
adj. gesplitst; gespleten; gescheiden (mening, etc)--------n. spleet; scheuring; scheur; bananasplit (ijssoort); halve fles drank--------v. splijten; splitsen; verdelen; delen; scheuren; weggaansplit1[ split]2 deel ⇒ gedeelte, aandeelIII 〈meervoud; the〉1 spagaat♦voorbeelden:————————split2〈 bijvoeglijk naamwoord〉 〈→ Sporttermen: American footballSporttermen: American football/〉♦voorbeelden:split pea • spliterwtsplit pin • splitpensplit second • onderdeel van een seconde, flitssplit shift • gebroken dienst〈 Amerikaans-Engels, voornamelijk politiek〉 split ticket • gesplitste stem 〈 stem uitgebracht op kandidaten van verschillende partijen〉————————split3♦voorbeelden:♦voorbeelden:split up into groups • (zich) in groepjes verdelen
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский